Jaap Oudes als vakman

 

Artikel geschreven door Jan Nobel Kunstenaar en Docent. (Nijkerk,maart 2009) .

Jaap Oudes als vakman

 Vakmanschap is niet het eerste waaraan je denkt als je een werk van Jaap ziet. Het eerste wat opvalt is de voorstelling. Die is meestal druk en vertelt een verhaal. Maar welk verhaal? Wie zijn al die figuren? Waar zijn ze mee bezig? En in welke omgeving speelt het gebeuren zich af? Die vragen dringen zich zozeer op dat je er in eerste instantie niet bij stil staat hoe het werk gemaakt is. Op zichzelf is dat niet zo bijzonder. Iedereen kijkt eerst naar het ‘plaatje’, zelfs bij een abstract werk. Ook in de studie kunstgeschiedenis wordt er meer aandacht besteed aan de iconologie –de betekenis van de voorstelling – dan aan de morfologie – de vormgeving met materialen en technieken. Je kunt je afvragen welke keuzes de kunstenaar op dit gebied  gemaakt heeft. Als je je verdiept in het werkproces en analyseert hoe de beeldaspecten zoals licht, kleur, ruimtesuggestie en compositie gebruikt zijn, kan dit een verrassende toegang tot zijn werk opleveren.

Onder kunstenaars gaan de gesprekken meestal wel over het ‘vak’. Veel vaker over het ‘hoe’ dan over het ‘wat’. Jaap en ik vormden daar geen uitzondering op. Bovendien hebben wij op onze tochtjes een aantal keren samen buiten getekend. Als vanzelf komen dan verschillen in aanpak ter sprake.

  Het materiaal dat Jaap gebruikte voor zijn tekeningen springt direct in het oog omdat het bijzonder is. Er zijn niet zoveel kunstenaars die met kleurpotlood op papier werken. Toen ik Jaap eind jaren zeventig leerde kennen had hij in die techniek een grote hoogte bereikt.

Hij is niet meteen met kleurpotlood begonnen. Aanvankelijk stimuleerde vader Dirk hem om heel veel naar de natuur te tekenen en daarbij op zoek te gaan naar het ‘karakteristieke’ om dat met nadruk weer te geven. Dus oefende Jaap eindeloos om de gewenste vorm zó in de vingers te krijgen dat die schijnbaar moeiteloos op papier kwam. Tijdens een wandeling heb ik gezien hoe hij een varkentje in een halve minuut met enkele lijnen en een paar arceringen trefzeker neerzette.

 Dat tekenen deed hij eerst met een zacht potlood. Later tekende hij zijn reisschetsen gewoon met balpen op het goedkoopste kladblok. Vanwege de kwaliteit van die schetsen probeerde ik hem te bewegen op kwalitatief goed papier te tekenen. Dat vond hij niet nodig: de schetsen waren alleen bedoeld als geheugensteuntje. Die honderden, mogelijk meer dan duizend schetsen vormden de basis voor zijn uitgewerkte voorstellingen. Eerst maakte hij die met grafietpotlood, daarna vrijwel alleen met kleurpotlood.

De vroege zwart/witserie van grote en kleine tekeningen, uitgewerkt met veel licht- en donkernuances, vormt een eerste hoogtepunt in zijn oeuvre.

 In die tijd begon hij ook met kleur te werken. Naar voorbeeld van vader Dirk gebruikte hij pastel, olieverf en aquarel. Daar zijn een paar prachtige werken uit voortgekomen, maar toen hij rond 1954 ontdekte dat je met kleurpotlood ook grote tekeningen kon maken werd dat voor hem het materiaal waarmee hij zich het beste kon uiten. De werken die hij maakte met andere materialen verhuisden naar zolder. Hijzelf vond ze minder interessant en het heeft een tijd geduurd voordat hij ze mij wilde laten zien. Werken met olieverf beviel hem niet. Hij vond het te veel gedoe. Het maakte vlekken en aan kwasten schoonmaken had hij een hekel, zo vertelde hij mij.

 Elk materiaal heeft echter zijn beperkingen. In tegenstelling tot olieverf heb je met kleurpotlood, net als bij pastel, weinig mogelijkheden om te mengen. Dat probleem moet je oplossen. Om te beginnen moet je heel veel verschillende kleuren bij de hand hebben.

Jaap had inderdaad meer dan honderd kleurpotloden waaruit hij kon kiezen. Maar hoeveel verschillende nuances hij ook had, als kunstenaar wilde hij toch zijn eigen kleuren maken.

Een lichte kleur stevig aanbrengen over een donkere levert een nieuwe kleur op. Maar de mogelijkheden om te mengen worden veel groter als je streepjes van verschillende kleuren dicht naast elkaar zet. Van een afstandje gezien vloeien de kleuren enigszins in elkaar over tot een nieuwe kleur. Dat je met kleurpotlood een streepjestechniek gebruikt ligt dus voor de hand. Maar Jaap’s keuze voor de streepjestechniek is zeker ook beïnvloed door het werk van vader Dirk en natuurlijk door de werkwijze van Van Gogh.

Jaap’s manier van arceren was nooit gemakzuchtig. Hij zette zijn streepjes neer in verschillende richtingen, waardoor ook een groot vlak zoals een lucht niet saai werd. En hij verviel niet in een automatische handbeweging van linksonder naar rechtsboven. Hij arceerde ook met de vorm mee om bijvoorbeeld een figuur ronder te laten lijken. Verder speelde de ondergrond een belangrijke rol.

In het begin tekende Jaap op Ingres papier. Dat is een papiersoort waarin een geribbeld raster is geperst, wat enigszins het effect van handgeschept papier heeft. Het is in verschillende kleuren verkrijgbaar. Jaap had een voorkeur voor de lichtgrijze tint. Die tint blijft gedeeltelijk zichtbaar. Zodoende werkt die mee om de tekening tot een geheel te maken. Dit werkt bijvoorbeeld heel goed bij zijn voorstellingen van Marken in de winter. Later ging hij over op wit tekenpapier of op het gladdere ivoorkarton. Dit leverde fellere kleuren op en het was daardoor heel geschikt voor de Spaanse voorstellingen.

 Hij schetste zijn voorstellingen met kleurpotlood in losse contouren op het papier. Hij gebruikte daar graag een warme roodbruine kleur voor. Daarna vulde hij partijen in en liet zo de tekening langzaam volgroeien. Hij werkte meestal aan meerdere tekeningen tegelijk. “Heerlijk Jan”, zei hij dan, ”vanmorgen zat ik nog in Vlaanderen en vanmiddag vier ik feest in Spanje!” Dergelijke uitspraken waren kenmerkend voor Jaap.

 Wanneer je een vroege tekening vergelijkt met een late dan zie je dat er een ontwikkeling heeft plaatsgevonden in zijn techniek. Van een vrij eenvoudig kleurgebruik naar een groot scala aan tinten en van een beheerste arcering naar een wilder handschrift.

De compositie ontstond intuïtief. Hij had daar een natuurlijk gevoel voor. Het beeld in zijn hoofd zette hij zonder aarzelen op papier. Meestal kwam dat goed op het vlak te staan. In zijn beste werk bracht hij ook ordening aan door zijn kleurgebruik.

Over kleuren kon Jaap lyrisch worden. Ik herinner mij dat we tegen de avond een wandeling maakten over de ‘Molenkaai’ in Oudorp. Eerst wees Jaap mij op de molens - waarin hij boerinnetjes zag met kapjes op - en zei: “Kijk eens hoe mooi die gebrande omber afsteekt tegen dat mosgroen”. En even later: ”Hou jij ook zo van de combinatie van olijfgroen en rode oker?” Vervolgens, wijzend op het landschap in het late avondlicht, zei hij: ”Kijk toch hoe mooi dat groene weiland verblauwt in de verte.” Ik vroeg hem of hij zich niet stoorde aan de flats van Alkmaar die aan de horizon te zien waren. “Welnee joh, dat is toch net een sprookjeskasteel!”

 Dit typeert Jaap’s omgang met de werkelijkheid. Hij was een goede waarnemer, maar het beeld van de prozaïsche werkelijkheid werd door zijn speelse geest onmiddellijk omgezet in een fantasievol universum. Hij hield heel veel van het IJsselmeer en de vissersplaatsjes eromheen. Als hij over het water uitkeek dan zag hij een grote vissenkom voor zich, waaruit de vissers hun vangst ophaalden. Daarom is in bijna al zijn werken ergens wel een doorkijkje naar het water te zien. Dat geeft de ruimte in zijn werk een extra dimensie. De figuren in de verte zijn soms wel soms niet kleiner dan die op de voorgrond. De onderlinge verhoudingen worden meer bepaald door het belang van de figuren voor de voorstelling dan door perspectivisch juiste verhoudingen. Jaap maakte handig gebruik van lichte en donkere kleuren om zijn figuren en gebouwen ruimtelijk te maken. Ditzelfde effect bereikte hij ook door met de vorm mee te arceren.

 Lichtval en schaduwwerking zijn bij Jaap Oudes meestal niet realistisch. Het licht valt op het ene object van opzij, op het andere van voren. Soms is er ergens een slagschaduw op de grond, maar op een andere plaats weer niet. Kortom, hij gebruikte lichtval naar het hem uitkwam.

Ter illustratie van zijn werkwijze wil ik één van zijn eerste grote kleurpotloodtekeningen aan een nadere beschouwing onderwerpen.


Deze tekening is gemaakt op het grijze Ingrespapier, het formaat is 50 bij 65 centimeter. Rechtsonder gesigneerd met J. Oudes 1954. Op de achterzijde staat de tekst: Kerk te Midden Beemster 14 Januari 1954, daaronder staat het monogram JO.

Deze kerk werd door Jaap voor de gelegenheid opgesierd met blauwe vazen uit de woonkamer van de familie Oudes. Een voorstelling van een koe zette hij boven de ingang, om aan te geven dat het een boerenkerkje betreft. De doorkijkjes naast de pilaren laten links van de boombladeren een heel klein strookje weiland en rechts een weiland en een korenveld zien, aan de horizon afgesloten door een vage blauwe strook. Dit geheel vormt het decor voor een sjees, getrokken door een wit paard.

 Een deftige dame stapt uit, elegant geholpen door een heer in jacquet, met een bloem in zijn knoopsgat en een glimmende hoge hoed op. Zijn tenue wordt gecompleteerd door een paar klompen aan zijn voeten! Rondom de koets staan mannen met hoge hoeden en boerinnetjes in klederdracht. Kennelijk hebben we hier te maken met een bruiloftsstoet.

Verder zien we een eend verschrikt opvliegen uit de wetering, die onder de brug doorstroomt. In de lucht zweven twee bazuinengelen. De groep figuren staat, compositorisch gezien wat onhandig, in de linker onderhoek. Jaap vangt dat, geheel intuïtief, op door de schuine lijnen van de brug en de drie wolkjes onder de rechter engel. Zo ontstaat een diagonale zichtlijn van linksonder naar rechts boven. Deze diagonaal heeft onbewust een luchtige, vrolijke werking omdat die onze blik omhoog leidt. Deze diagonaal vormt tevens een dynamisch contrast met de enigszins links van het midden geplaatste verticale as van de kerktoren.

 

De keuze voor een beperkt aantal kleuren maakt de tekening helder en overzichtelijk. Groen voor het land, blauw voor de lucht. De mengkleur blauwgroen voor daken en ramen zorgt geraffineerd voor een visuele verbinding tussen aarde en hemel. Jaap koos voor deze combinatie omdat hij dat mooi vond. Toevallig past ze ook goed bij de functie van de kerk, die er immers voor bedoeld is hemel en aarde bij elkaar te brengen. De stenen van de bouwsels zijn okerkleurig in twee tinten, want het licht komt van rechts. Dat zorgt voor warmte tegenover de vele koele kleuren. Het contrast tussen felle en zachte kleuren gebruikt hij om onze aandacht te vestigen op bepaalde elementen in de voorstelling. Het felblauw van de vazen wordt nog overtroffen door het donkere paarsblauw van de sjees en de kleding van de bruidegom. De engelen krijgen een rood-oranje-bruin accent. Zo vormen ze een krachtig contrast met de grijsblauwe lucht.

Jaap Oudes, kerk te Midden Beemster 1954, kleurpotlood op grijs papier, detail

 Maar het meest subtiele kleurgebruik vinden we in de linker benedenhoek bij het paardje en het boerinnetje ernaast.  Kijk eens naar het gele dekkleed, waaronder de ruggengraat van het dier gesuggereerd wordt, de nek met roodbruine streepjes, de grijze, blauwe en groene strepen van de haren die over het voorhoofd vallen. De gevoelige neus is gemaakt met twee soorten rood, oranje, geel en wit. Deze kleuren gebruikt hij ook voor het gestreepte schortje van het boerinnetje. Haar gezicht maakt hij blauwgroen, verlopend naar geelgroen in drie tinten. Met donkerrode lijnen geeft hij wenkbrauwen, neus en mond weer, maar de neergeslagen ogen met donkerblauw. Ik vind dat meesterlijk. Geen automatismen of vaste formules in de toepassing van de kleurcontrasten.

 Jaap’s wereldbeschouwing mag dan naïef geweest zijn, de wijze waarop hij zijn wereld op papier wist te verbeelden is dat beslist niet. Artistiek gezien wist hij donders goed waar hij mee bezig was. Met name in zijn kleurgebruik toont hij zijn grote vakmanschap.

 

 Jan Nobel

 Maart 2009.



Reacties

Populaire posts van deze blog

Paasverhaal door Jaap Oudes.

Narrative Art ofwel Verhalende kunst van Jaap Oudes.

Tekening Jaap Oudes: Dirk Oudes in molen van Floor en Jaan Pauw