Jaap Oudes als vakman
Artikel geschreven door Jan Nobel Kunstenaar en Docent. (Nijkerk,maart 2009) .
Onder kunstenaars gaan de
gesprekken meestal wel over het ‘vak’. Veel vaker over het ‘hoe’ dan over het
‘wat’. Jaap en ik vormden daar geen uitzondering op. Bovendien hebben wij op
onze tochtjes een aantal keren samen buiten getekend. Als vanzelf komen dan
verschillen in aanpak ter sprake.
Hij is niet meteen met
kleurpotlood begonnen. Aanvankelijk stimuleerde vader Dirk hem om heel veel
naar de natuur te tekenen en daarbij op zoek te gaan naar het ‘karakteristieke’
om dat met nadruk weer te geven. Dus oefende Jaap eindeloos om de gewenste vorm
zó in de vingers te krijgen dat die schijnbaar moeiteloos op papier kwam.
Tijdens een wandeling heb ik gezien hoe hij een varkentje in een halve minuut
met enkele lijnen en een paar arceringen trefzeker neerzette.
Dat tekenen deed hij eerst met een zacht
potlood. Later tekende hij zijn reisschetsen gewoon met balpen op het
goedkoopste kladblok. Vanwege de kwaliteit van die schetsen probeerde ik hem te
bewegen op kwalitatief goed papier te tekenen. Dat vond hij niet nodig: de
schetsen waren alleen bedoeld als geheugensteuntje. Die honderden, mogelijk
meer dan duizend schetsen vormden de basis voor zijn uitgewerkte
voorstellingen. Eerst maakte hij die met grafietpotlood, daarna vrijwel alleen
met kleurpotlood.
De vroege zwart/witserie van
grote en kleine tekeningen, uitgewerkt met veel licht- en donkernuances, vormt
een eerste hoogtepunt in zijn oeuvre.
Jaap had inderdaad meer dan
honderd kleurpotloden waaruit hij kon kiezen. Maar hoeveel verschillende
nuances hij ook had, als kunstenaar wilde hij toch zijn eigen kleuren maken.
Een lichte kleur stevig
aanbrengen over een donkere levert een nieuwe kleur op. Maar de mogelijkheden
om te mengen worden veel groter als je streepjes van verschillende kleuren
dicht naast elkaar zet. Van een afstandje gezien vloeien de kleuren enigszins
in elkaar over tot een nieuwe kleur. Dat je met kleurpotlood een streepjestechniek
gebruikt ligt dus voor de hand. Maar Jaap’s keuze voor de streepjestechniek is
zeker ook beïnvloed door het werk van vader Dirk en natuurlijk door de
werkwijze van Van Gogh.
Jaap’s manier van arceren was
nooit gemakzuchtig. Hij zette zijn streepjes neer in verschillende richtingen,
waardoor ook een groot vlak zoals een lucht niet saai werd. En hij verviel niet
in een automatische handbeweging van linksonder naar rechtsboven. Hij arceerde
ook met de vorm mee om bijvoorbeeld een figuur ronder te laten lijken. Verder
speelde de ondergrond een belangrijke rol.
In het begin tekende Jaap op Ingres papier. Dat is een papiersoort waarin een geribbeld raster is geperst, wat enigszins het effect van handgeschept papier heeft. Het is in verschillende kleuren verkrijgbaar. Jaap had een voorkeur voor de lichtgrijze tint. Die tint blijft gedeeltelijk zichtbaar. Zodoende werkt die mee om de tekening tot een geheel te maken. Dit werkt bijvoorbeeld heel goed bij zijn voorstellingen van Marken in de winter. Later ging hij over op wit tekenpapier of op het gladdere ivoorkarton. Dit leverde fellere kleuren op en het was daardoor heel geschikt voor de Spaanse voorstellingen.
De compositie ontstond
intuïtief. Hij had daar een natuurlijk gevoel voor. Het beeld in zijn hoofd
zette hij zonder aarzelen op papier. Meestal kwam dat goed op het vlak te
staan. In zijn beste werk bracht hij ook ordening aan door zijn kleurgebruik.
Over kleuren kon Jaap lyrisch
worden. Ik herinner mij dat we tegen de avond een wandeling maakten over de
‘Molenkaai’ in Oudorp. Eerst wees Jaap mij op de molens - waarin hij
boerinnetjes zag met kapjes op - en zei: “Kijk eens hoe mooi die gebrande omber
afsteekt tegen dat mosgroen”. En even later: ”Hou jij ook zo van de combinatie
van olijfgroen en rode oker?” Vervolgens, wijzend op het landschap in het late
avondlicht, zei hij: ”Kijk toch hoe mooi dat groene weiland verblauwt in de
verte.” Ik vroeg hem of hij zich niet stoorde aan de flats van Alkmaar die aan
de horizon te zien waren. “Welnee joh, dat is toch net een sprookjeskasteel!”
Ter illustratie
van zijn werkwijze wil ik één van zijn eerste grote kleurpotloodtekeningen aan
een nadere beschouwing onderwerpen.
Deze tekening is gemaakt op
het grijze Ingrespapier, het formaat is 50 bij 65 centimeter. Rechtsonder
gesigneerd met J. Oudes 1954. Op de achterzijde staat de tekst: Kerk te
Midden Beemster 14 Januari 1954, daaronder
staat het monogram JO.
Deze kerk werd
door Jaap voor de gelegenheid opgesierd met blauwe vazen uit de woonkamer van
de familie Oudes. Een voorstelling van een koe zette hij boven de ingang, om
aan te geven dat het een boerenkerkje betreft. De doorkijkjes naast de pilaren
laten links van de boombladeren een heel klein strookje weiland en rechts een
weiland en een korenveld zien, aan de horizon afgesloten door een vage blauwe
strook. Dit geheel vormt het decor voor een sjees, getrokken door een wit
paard.
Een deftige dame stapt uit, elegant geholpen
door een heer in jacquet, met een bloem in zijn knoopsgat en een glimmende hoge
hoed op. Zijn tenue wordt gecompleteerd door een paar klompen aan zijn voeten!
Rondom de koets staan mannen met hoge hoeden en boerinnetjes in klederdracht.
Kennelijk hebben we hier te maken met een bruiloftsstoet.
Verder zien we een eend
verschrikt opvliegen uit de wetering, die onder de brug doorstroomt. In de
lucht zweven twee bazuinengelen. De groep figuren staat, compositorisch gezien
wat onhandig, in de linker onderhoek. Jaap vangt dat, geheel intuïtief, op door
de schuine lijnen van de brug en de drie wolkjes onder de rechter engel. Zo
ontstaat een diagonale zichtlijn van linksonder naar rechts boven. Deze
diagonaal heeft onbewust een luchtige, vrolijke werking omdat die onze blik
omhoog leidt. Deze diagonaal vormt tevens een dynamisch contrast met de
enigszins links van het midden geplaatste verticale as van de kerktoren.
De keuze voor een beperkt
aantal kleuren maakt de tekening helder en overzichtelijk. Groen voor het land,
blauw voor de lucht. De mengkleur blauwgroen voor daken en ramen zorgt
geraffineerd voor een visuele verbinding tussen aarde en hemel. Jaap koos voor
deze combinatie omdat hij dat mooi vond. Toevallig past ze ook goed bij de
functie van de kerk, die er immers voor bedoeld is hemel en aarde bij elkaar te
brengen. De stenen van de bouwsels zijn okerkleurig in twee tinten, want het
licht komt van rechts. Dat zorgt voor warmte tegenover de vele koele kleuren.
Het contrast tussen felle en zachte kleuren gebruikt hij om onze aandacht te
vestigen op bepaalde elementen in de voorstelling. Het felblauw van de vazen
wordt nog overtroffen door het donkere paarsblauw van de sjees en de kleding
van de bruidegom. De engelen krijgen een rood-oranje-bruin accent. Zo vormen ze
een krachtig contrast met de grijsblauwe lucht.
Jaap Oudes, kerk te Midden Beemster 1954, kleurpotlood
op grijs papier, detail
Maar het meest subtiele kleurgebruik vinden we in de linker benedenhoek bij het paardje en het boerinnetje ernaast. Kijk eens naar het gele dekkleed, waaronder de ruggengraat van het dier gesuggereerd wordt, de nek met roodbruine streepjes, de grijze, blauwe en groene strepen van de haren die over het voorhoofd vallen. De gevoelige neus is gemaakt met twee soorten rood, oranje, geel en wit. Deze kleuren gebruikt hij ook voor het gestreepte schortje van het boerinnetje. Haar gezicht maakt hij blauwgroen, verlopend naar geelgroen in drie tinten. Met donkerrode lijnen geeft hij wenkbrauwen, neus en mond weer, maar de neergeslagen ogen met donkerblauw. Ik vind dat meesterlijk. Geen automatismen of vaste formules in de toepassing van de kleurcontrasten.
Jaap’s wereldbeschouwing mag dan naïef geweest zijn, de wijze waarop hij zijn wereld op papier wist te verbeelden is dat beslist niet. Artistiek gezien wist hij donders goed waar hij mee bezig was. Met name in zijn kleurgebruik toont hij zijn grote vakmanschap.
Jan Nobel
Maart 2009.
Reacties
Een reactie posten